Historie

Omstreeks 1551 kocht Willem Willemszn Vroesen (‘den oude’) een woning met erf achter de de kerk aan de Molenstraat (=Molenwerf). In 1554 nam hij de eerste ‘oude mannen’ op in zijn woning om zorg te dragen voor een goede oudedagsvoorziening. Een jaar later, in 1555 kreeg de woning de officiële bestemming van Oudemannenhuys (pas in 1952 omgedoopt tot Willem Vroesenhuys) met toestemming van burgemeester en schepenen voor het huis ’tot behoeff ende onderhoudenisse van oude arme mannen, die daar in woennen sullen ten eeuwigen dagen’. Willem Vroesen had zelf weinig invloed op het rijke heerschap van Gouda, maar via zijn dochter, die trouwde met een zoon van de beroemde glazenier Wouter Crabeth, wist hij hen geld te laten schenken voor het onderhoud van de mannen.

De eerste oude mannen moesten aan strenge criteria voldoen; ouder dan 50 jaar, ongehuwd, eervol te boek staan en ook Poorter van de stad zijn geweest. De voorziening was populair. Was er bij oprichting sprake van 3 oude mannen, in 1568 was dit aantal uitgegroeid tot 13. De mannen verbleven in de gemeenschappelijke ruimtes in en rond het huis. Hun slaapplaats betrof één van de kleine ‘sellen’. Door de groeiende behoefte werden in de loop van de daarop volgende jaren een aantal panden aan de Spieringstraat bijgekocht. Het Oudemannenhuys had genoeg financiële middelen over om in Berkenwoude nog een hofstede met veel land te kopen. De pachter van deze boerderij was verplicht het grootste deel van de opbrengst aan het Oudemannenhuys te geven. Een vroege vorm van zelfvoorziening.

Geld kwam in die tijd via pachten en giften binnen. Maar het Oudemannenhuys wilde uitbreiden. Omstreeks 1600 werd een landelijke loterij gehouden, waarvan de verkoop van loten een aantal jaren duurde. Na de loterij hield het Huys er een slordige 8000 gulden aan over. Alle ‘losse’ panden aan de Spieringstraat werden afgebroken en de bouwvakkers bouwden een nieuw onderkomen tussen 1609 en 1619, de oudste vleugel van het huidige pand. Pas in 1623 werd het oude huis van Willem Vroesen afgebroken en ontstond de huidige hoofdvleugel in Empire-stijl. In 1644 werd de vleugel aan de grachtzijde gebouwd. Pas rond 1700 wijzigden de grondbeginselen drastisch, was er tot die tijd sprake van eervolle oude mannen, vanaf deze tijd konden oude mannen zich voor hfl. 325,- tot hfl. 850,- inkopen (een redelijk kapitaal voor die tijd!) en was de leeftijd opgetrokken tot 60 jaar. Inmiddels bevolkten zo’n 33 oude mannen het huis.

Ook het Oudemannenhuys kende zijn perikelen. Zo werden er af en toe uitzettingen gedaan omdat een bewoner te veel schold of beledigde, of iemand met de regelmaat van de klok dronken was. Niet onlogisch, het zuiverste wat men destijds kon drinken was bier. Overigens werd de leiding van het huis bestierd door de Regent en de ‘binnenmoeder’, die ook in het gebouw woonden, Regent IJzerdoorn bepaalde omstreeks 1852 dat, vanwege veelvuldig dronkenschap van de bewoners, de oude mannen geen bier meer uit kannen mochten drinken, maar bier kregen in door de moeder gevulde glazen. Het Oudemannenhuys brouwde zelf zijn bier en er heeft aan de zuidzijde van het hofje vermoedelijk een kleine brouwerij gestaan. De diverse oorlogen en crises hebben hun weerslag op de geschiedenis van het Oudemannenhuys gehad en moest er soms personeel ontslagen worden, of er werden landerijen verkocht. Dit neemt niet weg dat het Oudemannenhuys in 1861 hfl. 348.700,- op de bank had staan, een immens bedrag voor die tijd. In 1908 was de eerste badkamer in het huis een feit. Na de tweede Wereldoorlog, die geen schade aan het Oudemannenhuys toebracht, groeide het bezit van onroerend goed, hoewel er toen nog maar 14 mannen leefden. De inkoopsommen gingen toen drastisch omhoog en werd van een 60-jarige hfl. 13.600,- gevraagd en van een 80-jarige hfl.6600,-

In 1975 luidde een negatief brandweerrapport het begin in van het einde van de functie als oudemannenhuis. In 1976 werd collectief ontslag aangevraagd door acht man personeel, en in 1977 verliet de laatste oude man het pand. De in 1979 opgerichte Stichting Oudemannenhuys verkocht het pand in datzelfde jaar voor het symbolische bedrag van hfl. 1,- aan de gemeente, op voorwaarde dat zij over het eigen vermogen mocht blijven beschikken. De gemeente stak 4 miljoen gulden in een verbouwing tot wooneenheden, met behoud van de gevel, en enkele authentieke elementen.